Houtconstructies

Tot omstreeks de zestiende eeuw waren de meeste huizen gebouwd van hout. Archeologische vondsten laten zien dat de wanden van de vroegste huizen bestonden uit berken-, elzen- of wilgenhout, gevlochten rond staanders die in de grond waren gedreven.

Vanaf de veertiende eeuw rustten de staanders op poeren om verzakking te voorkomen. Daarnaast ontwikkelde zich een skeletconstructie, waarbij de wanden bestonden uit een houten raamwerk (het zogeheten stijl- en regelwerk), betimmerd met schotwerk en voor de stevigheid voorzien van windverbanden of korbelen.

Vanwege het brandgevaar begonnen vanaf de vijftiende eeuw de grote steden het bouwen in hout tegen te gaan. In Leiden werden in 1650 stenen zijmuren verplicht gesteld en in Amsterdam gebeurde na de grote stadsbrand van 1652 hetzelfde. Op het platteland bleef men echter nog eeuwen in hout bouwen. In 1901 werd dit bij wet verboden voor zover het huizen betrof voor permanente bewoning. Een uitzondering vormden gebouwen in het schootsveld van forten en vestingen, omdat deze in geval van oorlog snel moesten kunnen worden ontmanteld.

Alkmaar Huis met de kogel, één van de laatste originele houten huizen in Nederland

In grote steden komen houten huizen nog slechts sporadisch voor. Amsterdam kent er nog twee (Zeedijk 1 en Begijnhof 37) en daarbij betreft het alleen de voorgevel. Met name in de Zaanstreek en in Waterland – gebieden met een extreem drassige ondergrond – groeide de houtbouw dankzij het geringe gewicht uit tot een sterke traditie. Ook zal het feit dat de Zaanstreek zich in de zeventiende eeuw ontwikkelde tot het nationale centrum van de houthandel hier een rol hebben gespeeld.

Houten huizen hebben vaak aan zowel de buiten- als de binnenkant van het skelet een betimmering. Dat is niet altijd zo geweest. Uit het feit dat in sommige panden het buitenschot aan de binnenkant beschilderd was, blijkt dat veel huizen oorspronkelijk alleen een buitenbetimmering hadden. Een betimmering aan de buitenzijde beschermde het skelet tegen weersinvloeden.

Reconstructie van een middeleeuws woonhuis, duidelijk zichtbaar is het houtskelet met slechts een buitenbeschieting van verticale planken

Het beschot, ook wel ‘weeg’ genoemd, werd oorspronkelijk verticaal aangebracht. Later vrijwel alleen nog horizontaal. De meest voorkomende vorm was het dakpansgewijs aanbrengen van de planken, het zogenaamde potdekselen; in Noord-Holland de getrapte weeg genoemd. Door krimpen en uitzetten van de planken leidde deze methode tot veel tocht. Daarom bracht men tussen de delen een geteerd touwtje aan, de pikdraad, vergelijkbaar met het breeuwen van een schip.

Begin negentiende eeuw begon men te werken met zogenaamde rabatdelen, planken voorzien van messing en groef. Topgevels werden altijd voorzien van een verticale beschieting. Ter versiering voorzag men deze vaak van groefjes (cannelures) en werden vlakke delen vaak gedisseld, wat het geheel een levendig aanzicht gaf.

De herplaatste houten gevel van huis Sint Pieter te Middelburg

Net als de gevels aan de Amsterdamse grachten was ook de houtbouw in de Zaanstreek aan mode onderhevig. Toen de Zaanstreek aan het einde van de zestiende eeuw en het begin van de zeventiende eeuw tot bloei kwam, werden veel houten huizen voorzien van klokgevels, pilastergevels en rococo-ornamenten. Daarmee ontstond een rijkdom aan vormen die niet onderdeed voor die van Amsterdam.

Eigenschappen

Goed onderhouden houtconstructies kunnen eeuwenlang mee. Het grote voordeel van hout is dat het door zijn geringe gewicht vrijwel overal toepasbaar is. Het nadeel is dat het onder invloed van regen en zon uitzet en krimpt. Daardoor ontstaan in houten wanden bijna altijd naden en kieren, met name door het kromtrekken van houten delen. Hierdoor kan regenwater de constructie binnendringen. Vooral op de hoeken, rond kozijnen, vlak boven de grond en vlak onder de (soms lekkende) goot kan dat leiden tot verrotting. Zodra hout meer dan twintig procent vocht bevat, is de kans op schimmelaantasting groot.

Op diverse plaatsen zijn bij restauraties nog gave skeletconstructies te zien, maar voor beschietingen geldt dat zelden. Door het van tijd tot tijd vervangen van een of meer delen zijn de beschietingen in de loop der tijd volledig vernieuwd. Het verdient altijd de voorkeur om bij vernieuwing alleen die delen te vervangen waarvoor dat noodzakelijk is en niet gelijk de hele wand. Zo blijven originele delen en profileringen bewaard.

De meeste zorg bij houtconstructies die blootstaan aan de buitenlucht vergen de aansluitingen van verschillende delen: of potdicht afsluiten en goed in de verf houden of juist open laten zodat het goed kan ventileren.

Museumboerderij in Groenlo, waarbij de naden tussen de eiken planken van het topschot gedicht zijn met tochtlatten

Topschot van een wagenschuur in Oost Nederland, kan goed ventileren

De bescherming van hout is van eminent belang. De methode daarvoor is schilderen of teren. Teren is eeuwenlang toegepast, bijvoorbeeld op het hout van de Noord- Hollandse molens en de Zeeuwse schuren. De milieuwetgeving heeft fabrikanten doen omzien naar andere middelen, zoals houtteer en bruinoleum; deze gaan echter minder lang mee. De buitenbeschieting moet eens in de drie tot vijf jaar worden geschilderd. Daarom zijn vele beschietingen niet meer origineel van kleur, hoewel sterk traditie- en streekgebonden kleuren lang in stand zijn gebleven. Bij restauraties wordt altijd kleuronderzoek gedaan om de originele uitvoering zo dicht mogelijk te benaderen.

Isolatie

Tegenwoordig worden veel panden voorzien van isolatie. Met name bij houten panden met een skeletconstructie lijkt het aanbrengen van isolatiemateriaal tussen het binnen- en buitenbeschot relatief eenvoudig. Maar door onzorgvuldig aanbrengen van isolatiemateriaal of de dampremmende laag kunnen ernstige bouwfysische problemen ontstaan. Deze kunnen het voordeel van een lagere energierekening in een klap tenietdoen.

PUR-schuim in de dakvoet als energiebesparende maatregel, de maatregel is erger dan de kwaal

Het isoleren van bestaande gebouwen is meestal moeilijk omdat het vrijwel onmogelijk is om een geheel gesloten isolatiepakket met dampremmende laag aan te brengen. Bij de aansluitingen van het isolatiemateriaal op balken en muren ontstaan vaak koudebruggen.

Een koudebrug is een plek in de geïsoleerde constructie waar warmteoverdracht plaatsvindt (een soort warmtelek). Waterdamp kan op deze plekken gaan condenseren. Door de verhoogde vochtbelasting zullen het houten skelet en de betimmering versneld verrotten.

Wat lijkt op een lekkage van het leien dak blijkt condens te zijn van de goedbedoelde isolatiemaatregelen

 

Met subsidie van: