Een goede honderd jaar geleden was van dergelijke technische voorzieningen en installaties nog nauwelijks sprake. Water was bij de pomp verkrijgbaar en afvalwater liep via de gootsteen naar buiten. In de steden haalde men het water uit pompen die vaak niet ver verwijderd stonden van de beerputten met privaat.
Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw kwamen in de grote steden nutsvoorzieningen voor water, gas en riolering tot stand. Daarna verschenen ook de eerste centrale verwarming en ventilatie in nieuw gebouwde patriciërswoningen.
Het platteland volgde pas veel later. De meeste boerderijen bleven tot ver na de Tweede Wereldoorlog voor een groot deel zelfvoorzienend. Voor licht en warmte diende een voorraad olie en hout. Elektriciteit drong hier het eerste door.